Hoofdstuk 7 van Bouwfysica heet “Zontoetreding en zonwering”. Hier komt de intensiteit van de zonnestraling op gevels met verschillende oriëntatie aan de orde en de invloed van de zonnestand op de zontoetreding en afscherming door verticale schermen en horizontale luifels. Ook komt het “broeikaseffect” aan de orde. De kortgolvige zonnestraling komt makkelijk binnen door het glas; voor de langgolvige warmtestraling die binnen ontstaat is het glas echter ondoorlaatbaar. Wat betreft zonwering wordt duidelijk gemaakt dat binnenzonwering de zaak vaak slechts verergert, omdat de warmte die in de lamellen geabsorbeerd wordt direct weer convectief wordt afgegeven aan de binnenlucht. Een buitenzonwering zorgt ervoor dat de zonnestraling überhaupt niet of slechts in geringe mate op de ruit terecht komt.
Wat betreft de opvallende zonnestraling wordt weer verwezen naar de onder 2 “Gebouw en omgeving” al genoemde Klimapedia modulen:
W009 “Zonnestraling en zonstraling gegevens”
W010 “Bezonning en beschaduwing”
Met name de in W010 gegeven toelichting op “zonnebaandiagram” en het “Radiaaldiagram” voor de projectie van de hemelkoepel wordt hierbij ter studie aanbevolen.
Voor de warmtehuishouding van een vertrek is naast de interne belasting met name de zontoetreding van belang. Met ventilatie kan overtollige warmte worden afgevoerd, maar ook kan ventilatie juist voor toevoer van warmte zorgen als het buiten warmer is dan binnen. De warmteaccumulatie in het vertrek heeft invloed op de mate waarin temeratuurvariaties worden gedempt. De specifieke werkzame massa (SWM) is daarvoor een goede maar.
In goed geïsoleerde gebouwen kan de ventilatie verder een grotere post in het warmteverlies vormen dan de transmissie door de gebouwschil. Ventileren naar behoefte en streven naar warmteterugwinning uit de ventilatielucht is daarom van groot belang.