Bij het ontwerpen van gebouwen wordt er de laatste 50 jaar meestal vanuit gegaan dat het binnen nauwe grenzen regelen van de binnentemperatuur maximaal thermisch comfort geeft en dat dit in de meeste gevallen conditionering van de binnenlucht noodzakelijk maakt. Dit is gebaseerd op onderzoek in klimaatkamers. Er is echter de afgelopen 25 jaar op grond van veldonderzoek in een groot aantal in gebruik zijnde gebouwen een nieuwe visie ontwikkeld, adaptief thermisch comfort genaamd, die de nadruk legt op het vermogen van mensen om zich op verschillende manieren aan te passen aan de wisselende temperaturen zoals die voorkomen in niet geconditioneerde of beperkt gekoelde gebouwen. Als het buiten warmer is, verwachten bewoners in die gebouwen dat het binnen ook warmer is en passen zij zich ook daarnaar aan, onder andere door het openen van ramen of het aanpassen van hun kleding.
In dergelijke gebouwen zijn mensen tevredener over het binnenklimaat dan in gebouwen met een strak geregelde temperatuur, omdat het binnen nauwe grenzen regelen van de temperatuur het vermogen van het lichaam vermindert om zich aan wisselende temperaturen aan te passen. Bovendien leiden nauwe temperatuurgrenzen niet tot een hogere productiviteit.
Dat stelt wel eisen aan het gebouw, dat bouwfysisch zo ontworpen moet zijn dat thermisch comfort zoveel mogelijk zonder conditionering gerealiseerd kan worden, bijvoorbeeld door adequate zonwering, thermisch effectieve bouwmassa en bruikbare te openen ramen.
Adaptief thermisch comfort maakt een win-win-situatie mogelijk waarbij en het binnenklimaat tot meer tevredenheid stemt en er minder energie nodig is.